Naar de inhoud

Maasdriel en een beetje Don Bosco en Komen, ofwel de ontwikkelingen (en nieuwe vragen) ten aanzien van art. 11 lid 3 en 4 Wet OB 1968

De afgelopen jaren is er veel jurisprudentie in Nederland verschenen rond de vraag of een pand door renovatie een in fiscale zin nieuwe onroerende zaak is geworden of dat het pand een reeds meer dan twee jaar geleden in gebruik genomen pand is. De jurisprudentie over de vraag wanneer een onbebouwd terrein als een bouwterrein in de zin van art. 11 lid 4 Wet OB 1968 kan worden aangemerkt, was echter schaars.

Fiscaal gezien was met betrekking tot het begrip bouwterrein het meest interessante arrest van de Hoge Raad het zogenoemde Jeugdhonk-arrest,1 waarin de Hoge Raad bepaalde dat het slopen van een pand om onbebouwde grond te creëren onvoldoende was om een bouwterrein te doen ontstaan. Daarmee werd duidelijk dat de Hoge Raad van mening is dat (bijvoorbeeld) een zogenoemde ‘nasloopse’ bewerking noodzakelijk is om van een onbebouwd terrein een bouwterrein te maken. Dit houdt in dat de grond nadat het onbebouwde grond is geworden nog een bewerking ondergaat. Veelal wordt daartoe de grond nog enigszins geëgaliseerd. De schaarse Nederlandse fiscale gerechtelijke uitspraken gingen dan ook nog vooral uit van de Nederlandse wettekst. Opvallend is dat de laatste twee jaar de jurisprudentie rondom het begrip bouwterrein volledig in beweging is gekomen, doordat het Europese Hof van Justitie, gebaseerd op de Btw-richtlijn tot hele andere inzichten kwam dan Nederlandse rechters.

Het Don Bosco Onroerend Goed-arrest2 (hierna: Don Bosco) bracht al aan het licht dat het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) een heel andere visie heeft op het begrip ‘onbebouwde grond’ dan de Nederlandse wetgever en ook dan de Nederlandse Hoge Raad…