Omzetting voorlopige Bbz-lening in Bbz-uitkering om niet is belast als periodieke uitkering
Samenvatting
Gedurende en over de jaren 2007, 2008 en 2009 heeft belanghebbende van de gemeente (Z) op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz 2004) bijstandsuitkeringen ontvangen in de vorm van renteloze leningen. In 2010 is, nadat het inkomen van belanghebbende over het jaar 2008 door de gemeente (definitief) is vastgesteld, overeenkomstig art. 11 Bbz 2004 de lening over 2008 omgezet in een ‘bedrag om niet’.
In geschil is of de omzetting van de lening in het jaar 2010 kwalificeert als een op grond van een publiekrechtelijke regeling ontvangen periodieke uitkering als bedoeld in art. 3.1, lid 2, onderdeel d, jo. art. 3.100, lid 1, onderdeel a, jo. art. 3.101, onderdeel a, Wet IB 2001. Het geschil spitst zich toe op de vragen (i) of sprake is van een uitkering in de zin van de Wet IB 2001 en (ii) of de betaling deel uitmaakt van een reeks van uitkeringen (het vereiste van periodiciteit).
Hof Den Haag (7 oktober 2014, nrs. 14/00178 en 14/00179, NTFR 2015/1474) heeft geoordeeld dat de omzetting in 2010 kwalificeert als uitkering in de zin van de Wet IB 2001, daar op dat moment een waardeovergang naar belanghebbende plaatsvindt en belanghebbende een voordeel geniet. Volgens het hof is tevens voldaan aan het vereiste van periodiciteit, nu belanghebbende redelijkerwijs mocht verwachten dat zij – nadat zij (reeds) in 2007 uit hoofde van de Bbz-regeling bedragen ter leen had ontvangen die in 2009…