Naar de inhoud

Sign. - Bedrog noch dwaling rondom faillissementsverkoop

B BV biedt per advertentie de overgenomen inventaris van vijf failliete beddenwinkels ter verkoop aan. Particulier A koopt een bed, een matras en een dekmatras. Na levering klaagt A over gebreken aan het bed. B deelt aan A mee dat zij geen dealer van de betreffende bedden meer is en daardoor de service-aanvraag van A niet kan afhandelen. B legt de klacht neer bij C, die aan A bericht dat het bed weliswaar technisch in orde is, maar dat het matras minimaal elf jaar oud is, de onderbakken van een later stadium zijn en het dekmatras twee jaar oud is. A vernietigt de koopovereenkomst met B op grond van bedrog dan wel dwaling, omdat hij bij een juiste voorstelling van zaken de koopovereenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zou hebben gesloten. B zou het bed als nieuw zou hebben verkocht.
Ten aanzien van het beroep op bedrog oordeelt de rechtbank dat ingevolge artikel 3:44 lid 3 BW moet komen vast te staan dat B opzettelijk, derhalve willens en wetens, onjuiste mededelingen heeft gedaan dan wel feiten heeft verzwegen die zij verplicht was mede te delen. Of B moet een andere kunstgreep hebben gebruikt om A te bewegen tot het aangaan van de koopovereenkomst. Er kan slechts sprake zijn van bedrog als B de gestelde gebreken daadwerkelijk kende. A heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat B op de hoogte was van de leeftijd van de verschillende onderdelen. Van een opzettelijke onjuiste mededeling, of het verzwijgen van een feit, is dan ook geen sprake, zodat de rechtbank het beroep op bedrog verwerpt.
Ten aanzien van…