Naar de inhoud

Sign. - Bevoegdheid kantonrechter in vaststelling verdeling

Partijen zijn ex-echtgenoten. In 2006 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en hen veroordeeld tot verdeling van de gemeenschap van goederen over te gaan. De vrouw vordert de vaststelling van de verdeling van de resterende gemeenschap van goederen waarin partijen waren gehuwd en betaling van het haar toekomende deel. De man is (op grond van artikel 678 Rv) van mening dat uitsluitend de rechter die de verdeling heeft bevolen, bevoegd is de verdeling te gelasten of zelf vast te stellen.
De vraag is of artikel 678 Rv een ten opzichte van artikel 93 Rv afwijkende competentieregel bevat, in het bijzonder of 'de rechter' als bedoeld in artikel 678 Rv dezelfde rechter is (moet zijn) als de rechter die de verdeling heeft bevolen. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Artikel 93 Rv wijst de kantonrechter als de bevoegde rechter aan, onder meer indien de vordering niet meer bedraagt dan € 5.000 en, indien de vordering van onbepaalde waarde is, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de waarde van die vordering niet meer bedraagt dan € 5.000. De vrouw vordert vaststelling van de verdeling en betaling, maar de waarde van die vorderingen tot vaststelling en tot betaling bedraagt minder dan € 5.000. Daarmee is de bevoegdheid van de kantonrechter gegeven. Artikel 678 Rv bevat geen, ten opzichte van de algemene regel van artikel 93 Rv, afwijkend competentievoorschrift. De wetstekst biedt daartoe geen aanknopingspunt. Ook valt niet in te zien om welke aanvaardbare reden de rechter die de verdeling van de gemeenschap heeft bevolen dezelfde is (moet zijn) als de rechter die…