Sign. - HR: ook vóór 2015 mocht kindgebonden budget niet in mindering worden gebracht op behoefte kind (Hoge Raad 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2229)
M en V zijn in 1992 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee kinderen zijn geboren. Het huwelijk is in 2010 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld. De rechtbank heeft later, op verzoek van V, de kinderalimentatie verhoogd. In hoger beroep heeft het hof vervolgens de kinderalimentatie weer verlaagd, overwegende: ‘Voorts dient op de behoefte van de kinderen het voor hen ontvangen kindgebonden budget in mindering te worden gebracht.’ In cassatie klaagt V dat het hof het kindgebonden budget niet in aanmerking had moeten nemen bij het bepalen van de behoefte van de kinderen, maar bij de berekening van de draagkracht van de verzorgende ouder.
De Hoge Raad overweegt als volgt. In HR 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) oordeelde de Hoge Raad: ‘Bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen dienen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Er dient geen onderscheid te worden gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget.’ Dit oordeel heeft niet alleen betrekking op de regeling van het kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop zoals deze geldt sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet Hervorming Kindregelingen, maar ook op de regeling van het kindgebonden budget zoals die vóór 1 januari 2015 gold. Het oordeel van het hof, dat over zowel 2014 als 2015 het…