Sign. - Verjaringstermijn van art. 7:942 BW gaat boven art. 3:308 BW; verzekerd maximum (Rechtbank Amsterdam 19 augustus 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:5246)
Eiseres heeft op 30 juni 2004 een ‘Kredietbescherming Polis’ afgesloten bij LGI. De verzekering voorziet in uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid. Bij brief van 11 juni 2014 heeft Eiseres een schadeaangifteformulier arbeidsongeschiktheid aan LGI geretourneerd.
In de Rapportage Verzekeringsarts van juli 2008 staat dat Eiseres is uitgevallen op 10 september 2006. Op het schadeformulier heeft Eiseres ingevuld per 7 september 2009 voor 67% arbeidsongeschikt te zijn. Eiseres vordert betaling van ongeveer € 18.000.
LGI voert aan dat de vordering is verjaard ingevolge art. 7:942 BW. De kantonrechter overweegt dat op grond van art. 11 van de polis uitbetaling plaatsvindt na afloop van iedere aaneengesloten periode van arbeidsongeschiktheid van 30 dagen, na ontvangst van de bescheiden ter beoordeling van het recht op uitkering en tot aan het maximumbedrag. De verzekerde heeft, zolang aan de andere eisen voor dekking is voldaan, steeds per periode van 30 dagen recht op een uitkering. Het gaat dus zowel om uitkeringen in de zin van art. 7:942 BW als om betaling van vorderingen die bij het jaar of een kortere termijn moeten worden betaald in de zin van art. 3:308 BW. Op grond van art. 7:942 BW geldt een termijn van drie jaren na de dag waarop de verzekerde met de opeisbaarheid bekend is geworden, op grond van art. 3:308 BW geldt een termijn van vijf jaar na de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden. De bijzondere regeling van de verjaring van verzekeringsaanspraken gaat boven de algemene regel voor periodieke betalingen, zodat de termijn van art. 7:942 BW heeft te gelden. …