Naar de inhoud

Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 01-04-2017 tot 01-01-2020] [Regeling ingetrokken per 2020-01-01]

[Tekst geldig vanaf 01-04-2017 tot 14-12-2017]
[Regeling ingetrokken per 01-01-2021]

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, juncto 9 van de Kaderwet SZW-subsidies, en 32d, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

Besluit:

Artikel 1. Algemene bepalingen

1.

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aangiftetijdvak: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;

  • de Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • loon: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, met dien verstande dat indien in een aangiftetijdvak geen of minder loon is genoten vanwege verlof als bedoeld in onderdeel h, als loon in dat aangiftetijdvak wordt aangemerkt het loon dat in dezelfde dienstbetrekking is genoten in het laatste aan dat verlof voorafgaande aangiftetijdvak waarin geen sprake was van verlof;

  • dagloon: het dagloon, bedoeld in artikel 1b, eerste lid, van de Werkloosheidswet;

  • ongemaximeerde dagloon: het dagloon indien dat niet zou zijn gemaximeerd op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag;

  • ongemaximeerde herziene dagloon: het herziene dagloon indien dat niet zou zijn gemaximeerd op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag;

  • uitkeringspercentage: het uitkeringspercentage, waarbij geldt dat het uitkeringspercentage over de eerste 43,5 rechtdagen 75% bedraagt, en over de daaropvolgende rechtdagen 70%;

  • UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • verlof: een tussen de werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen tijdvak, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht, met uitzondering van verlof als bedoeld in de artikelen 3:1 en 3:2 van de Wet arbeid en zorg;

  • werknemer: de werknemer, bedoeld in de Werkloosheidswet;

  • WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • WW-uitkering: een uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, met uitzondering van de uitkering op grond van artikel 18 van die wet en de uitkering die uitsluitend het gevolg is verkorting van de werktijd, waarvoor ontheffing is verleend op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945;

  • ziekte: de ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid als bedoeld in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

  • ZW-uitkering: de uitkering van het ziekengeld, bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet.

2.

Het in een aangiftetijdvak genoten loon wordt toegerekend aan de kalendermaand waarin de laatste dag van het aangiftetijdvak ligt.

3.

Op het herziene dagloon, bedoeld in de artikelen 3, tweede lid, en 4, tweede lid, is artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, van overeenkomstige toepassing.

4.

Op deze regeling zijn de artikelen 22a, 31, tweede lid, 32, 36 tot en met 36d, 38, 40 en 129 van de Werkloosheidswet, alsmede artikel 4, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, van overeenkomstige toepassing.

5.

Voor de toepassing van wetgeving en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, de eenmalige tegemoetkoming aangemerkt als een WW-uitkering. In afwijking van de eerste zin wordt de eenmalige tegemoetkoming niet aangemerkt als een loondervingsuitkering als bedoeld in de Toeslagenwet.

6.

Voor de toepassing van artikel 4:1, vierde lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, wordt de betaling van de eenmalige tegemoetkoming aangemerkt als het moment waarop het recht bestaat.

Artikel 2. Doelgroepen eenmalige tegemoetkoming

1.

Recht op een eenmalige tegemoetkoming heeft de werknemer:

  1. die recht heeft of heeft gehad op een WW-uitkering dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016 en die in de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen, geen loon heeft genoten in één of meer kalendermaanden;

  2. wiens recht op een WW-uitkering zou zijn ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016 indien artikel 16, achtste lid, van de Werkloosheidswet, niet van toepassing zou zijn geweest en die in de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen, geen loon heeft genoten in één of meer kalendermaanden; of

  3. die recht heeft of heeft gehad op een WW-uitkering dat is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016, die de wachttijd, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, heeft doorlopen, die geen recht heeft gekregen op een WGA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en het ongemaximeerde herziene dagloon ten minste 2,5% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon.

2.

In afwijking van het eerste lid heeft de werknemer geen recht op een eenmalige tegemoetkoming, indien op een dag in de kalendermaand waarin het recht op een WW-uitkering is of zou zijn ontstaan een eerder recht op een WW-uitkering bestaat.

3.

In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, heeft de werknemer geen recht op een eenmalige tegemoetkoming als het ongemaximeerde herziene dagloon, bedoeld in de artikelen 3, tweede lid, respectievelijk 4, tweede lid, niet meer dan 7% hoger is dan het ongemaximeerde dagloon, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, respectievelijk 4, eerste lid, bedraagt.

4.

In afwijking van het eerste lid, onderdeel a of c, heeft de werknemer geen recht op een eenmalige tegemoetkoming, indien de WW-uitkering blijvend geheel is geweigerd op grond van artikel 27 van de Werkloosheidswet.

5.

In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, heeft de werknemer geen recht op een eenmalige tegemoetkoming, indien:

  1. er in een kalendermaand na de kalendermaand waarin het recht op een WW-uitkering zou zijn ontstaan, een recht op een WW-uitkering is ontstaan dat voor 1 december 2016 is geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet; of

  2. het loon in de kalendermaand waarin geen recht is op een WW-uitkering is ontstaan, meer dan 87,5% bedraagt van de uitkomst van het herziene dagloon, bedoeld in artikel 4, eerste lid, vermenigvuldigd met 21,75.

6.

Indien een werknemer op grond van hetzelfde uitkeringsrecht zowel recht heeft op een eenmalige tegemoetkoming op grond van het eerste lid, onderdelen a en c, komt enkel het recht op een eenmalige tegemoetkoming op grond van het eerste lid, onderdeel c, tot uitbetaling.

Artikel 3. Hoogte eenmalige tegemoetkoming artikel 2, eerste lid, onderdeel a

1.

De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, bedraagt de uitkomst van de volgende formule:

(DLH- DL)* ard* uk%

hierbij staat:

DLH voor het herziene dagloon;

DL voor het dagloon;

ard is het aantal rechtdagen, dat wil zeggen het aantal dagen waarover recht heeft bestaan op een WW- of ZW-uitkering in de periode tussen 1 juli 2015 en met 1 december 2016, waarbij het aantal rechtdagen 21,75 bedraagt indien over de volledige kalendermaand recht op een WW- of ZW-uitkering bestaat; en

uk% voor het uitkeringspercentage.

2.

Het herziene dagloon, bedoeld in het eerste lid, is de uitkomst van de volgende formule:

1,004* [(A-B)* 108/100 + C] / D

hierbij staat:

A voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers die vakantiebijslag reserveren;

B voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;

C voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers die geen vakantiebijslag reserveren; en

D voor het aantal dagloondagen in de kalendermaanden binnen de referteperiode waarin loon is genoten.

3.

Onder de referteperiode, bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen.

Artikel 4. Hoogte eenmalige tegemoetkoming artikel 2, eerste lid, onderdeel b

1.

De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, bedraagt de uitkomst van de volgende formule:

(DLH – DL)* ard’* uk%

hierbij staat:

DLH voor het herziene dagloon;

DL voor het dagloon zoals dit is vastgesteld voor de dag waarop het recht op WW-uitkering zou zijn ontstaan indien artikel 16, achtste lid, van de Werkloosheidswet niet van toepassing is geweest;

uk% voor het uitkeringspercentage; en

ard’ voor de uitkomst, uitgedrukt in maanden, van de maximumduur, bedoeld in artikel 42 van de Werkloosheidswet, van de desbetreffende WW-uitkering, vermenigvuldigd met 21,75* 0,5.

2.

Op de berekening van het herziene dagloon, bedoeld in het eerste lid, is artikel 3, tweede lid, van toepassing.

Artikel 5. Hoogte eenmalige tegemoetkoming artikel 2, eerste lid, onderdeel c

1.

De hoogte van de eenmalige tegemoetkoming voor de werknemer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, wordt berekend volgens de formule, bedoeld in artikel 3, eerste lid.

2.

Voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, is het herziene dagloon de uitkomst van de formule, bedoeld in artikel 3, tweede lid, met dien verstande dat:

  1. 1,004 vervangen wordt door 1,0291; en

  2. onder de referteperiode wordt verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van de vijfentwintigste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de eerste dag van werkloosheid is gelegen.

Artikel 6. Taak UWV

Met de uitvoering van deze regeling is het UWV belast.

Artikel 7. Termijnen, vaststelling en betaling

1.

Het UWV kan binnen 26 weken na de dag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, ambtshalve vaststellen of er recht bestaat op een eenmalige tegemoetkoming en wat de hoogte daarvan is.

2.

Het UWV kan op aanvraag vaststellen of er recht op een eenmalige tegemoetkoming bestaat en wat de hoogte daarvan is. Het UWV stelt binnen dertien weken na ontvangst van die aanvraag het recht op de eenmalige tegemoetkoming en de hoogte daarvan vast. Indien het UWV niet in staat is tijdig een besluit te nemen, stelt het UWV de aanvrager daarvan in kennis en kan de termijn eenmalig met ten hoogste dertien weken worden verlengd.

3.

In afwijking van het tweede lid kan het UWV niet op aanvraag vaststellen of er recht op een eenmalige tegemoetkoming bestaat, indien de aanvraag na 1 juli 2018 is ontvangen.

Artikel 8. Financiering

1.

Het Rijk voorziet in de middelen tot dekking van de uitgaven verbonden aan deze regeling.

2.

Het UWV beheert en administreert afzonderlijk de middelen, bedoeld in het eerste lid.

3.

In verband met het middelenbeheer wordt de rijksbijdrage, bedoeld in het eerste lid, beschouwd als middelen die deel uitmaken van het Algemeen Werkloosheidsfonds.

Artikel 9. Opgave lasten en betaling van de rijksbijdrage

1.

Het UWV verstrekt aan de Minister een opgave van het totaalbedrag van de geraamde lasten alsmede de ontvangen voorschotten met betrekking tot deze regeling, uitgesplitst naar de tegemoetkomingen en de uitvoeringskosten.

2.

De Minister stort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel b, van de Regeling Wfsv, het bedrag van de opgegeven lasten alsmede de ontvangen voorschotten.

3.

De Minister kan, na overleg met het UWV, van het in het eerste lid bedoelde bedrag afwijken.

Artikel 10. Afrekening

1.

In de jaarrekening, bedoeld in artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, worden de lasten alsmede de ontvangen voorschotten, uitgesplitst naar de tegemoetkomingen en de uitvoeringkosten, met betrekking tot deze regeling opgenomen.

2.

Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de Minister de lasten alsmede de ontvangen voorschotten met betrekking tot deze regeling af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.

Artikel 11. Verslaglegging

Het UWV brengt aan de Minister inhoudelijk en financieel verslag uit over de uitvoering van deze regeling overeenkomstig artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.

Artikel 13. Inwerkingtreding

1.

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2017.

2.

Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2020, met dien verstande dat voor de reeds verstrekte eenmalige tegemoetkoming deze regeling van toepassing blijft.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 18 oktober 2016

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L.F. Asscher