Vrijwilligheid of willigheid van mediation?
De start van een mediation is makkelijkst voor een mediator wanneer alle betrokken conflictpartijen vrijwillig en bereidwillig voor mediation hebben gekozen. Maar daarvan is meestal geen sprake, met allerlei nuanceverschillen wil de een meer dan de ander, of willen ze allebei eigenlijk niet, maar worden ze er door de rechtbank toe verplicht. Het is aan de mediator om vanaf het eerste contact aan te voelen hoe het met de (vrij)willigheid van de partijen zit. En daar op in te spelen. Friedrich Glasl legt uit hoe.
Het is in principe wenselijk dat conflictpartijen bewust besluiten met elkaar aan een mediation te beginnen. De gedragsregels voor NMI-mediators1 en vele auteurs gaan ook van dit ideaal uit.2 De daarbij spelende vrijwilligheid heeft twee kanten: het betekent aan de ene kant dat de conflictpartijen autonoom dienen te beslissen of zij met mediation willen beginnen, en aan de andere kant dat zij vrij moeten zijn om uit een mediation te stappen, indien die niet aan hun verwachtingen voldoet.3 Praktijkervaringen leren echter dat vrijwilligheid nooit volledig kan zijn, maar dat men dit principe pragmatisch dient te relativeren.4 Er kan derhalve beter worden gesproken van toereikende ‘mate van vrijwilligheid’ van deelname aan mediation. Wat als toereikend beschouwd kan worden is van de omstandigheden afhankelijk.
Het beginsel van vrijwilligheid onderscheidt mediation wezenlijk van andere ADR-benaderingen, zoals conflictmanagement, directieve ingreep van het gezag, gerechtelijke procedures, etc. Want de bereidheid van conflictpartijen gezamenlijk een win-winoplossing voor hun conflicten te zoeken, is voorwaarde voor de acceptatie en het naleven van de overeenkomst. Dit geldt…