Naar de inhoud

Waakzaamheid en art. 3:90 lid 2 BW

Enkele rechtshistorische overwegingen

Inleiding

De levering constitutum possessorium (c.p.) werd in het verleden vanwege haar niet-waarneembaarheid voor de deelnemers aan het rechtsverkeer niet in alle opzichten gelijkgesteld aan een levering door feitelijke overgave van de zaak.1 Dit geldt nog steeds zo. In art. 3:90 lid 2 BW kent de wet een zwakkere werking toe aan een levering c.p. dan aan andere wijzen van levering:

‘Blijft de zaak na de levering in handen van de vervreemder, dan werkt de levering tegenover een derde die een ouder recht op de zaak heeft, eerst vanaf het tijdstip dat de zaak in handen van de verkrijger is gekomen, tenzij de oudere gerechtigde met vervreemding heeft ingestemd.’

De levering c.p. is weliswaar een geldige leveringswijze, maar kan niet altijd aan een derde met een ouder recht op de zaak worden tegengeworpen. Dit wordt de relativering van de levering c.p. genoemd. Wanneer dit ouder recht op de zaak een eerder gevestigd pandrecht is, wordt de relativering als volgt bereikt. In beginsel is het stil pandrecht een beperkt recht op een goed dat daarop blijft rusten, ook al wordt het goed vervreemd.2 De vervreemder van de verpande zaak is immers beschikkingsonbevoegd om de zaak onbezwaard over te dragen. Een verkrijger die te goeder trouw (onbekend met het stil pandrecht) is, wordt tegen deze beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder beschermd en verkrijgt op grond van art. 3:86 lid 2 BW de zaak onbezwaard.3 Ten aanzien van een verkrijger te goeder trouw heeft het stil pandrecht dus geen zaaksgevolg. Desalniettemin…