Naar de inhoud

Waardering van certificaten van aandelen in een bv

Samenvatting

In geschil is de waarde in het economische verkeer op het moment van overlijden van erflater, de vader van belanghebbende, van certificaten van aandelen in een bv. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de aangegeven waarde van de certificaten van € 22.860 verhoogd met een bedrag van € 922.532.

De rechtbank overweegt dat de inspecteur, door uit te gaan van de intrinsieke waarde, heeft miskend dat aan de certificaten, gelet op de statuten van de stichting, geen zeggenschap was verbonden. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat de rendementswaarde op nihil dient te worden gesteld op grond van de slechte dividendprognose. (De intrinsieke waarde en de rentabiliteitswaarde is tussen partijen niet in geschil.) De rechtbank stelt de waarde van de certificaten op € 443.128.

(Beroep gegrond.)

Commentaar

De waarde van de tot de nalatenschap van de vader van belanghebbende behorende (incourante) certificaten van aandelen dient te worden bepaald volgens de hoofdregel van art. 21, lid 1, SW 1956. Aldus dient de waarde in het economische verkeer vastgesteld te worden, waaronder volgens vaste jurisprudentie moet worden verstaan de prijs die bij verkoop van de certificaten van aandelen op de hiervoor meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de best biedende gegadigde wordt betaald (bijvoorbeeld HR 6 maart 1963, nr. 14.955, BNB 1963/113.) De vraag die hier voorligt is, of, en in hoeverre hierbij een waardedrukkend effect moet worden toegekend aan het ontbreken van zeggenschap bij de erfgenamen/certificaathouders en de slechte verhouding met het bestuur van de stichting administratiekantoor.

In het besluit…