Naar de inhoud

Aanpassingen van het APV-regime in het Belastingplan 2017 – de nieuwe toerekeningsstop geanalyseerd

Het Belastingplan 2017 bevatte inhoudelijk weinig nieuws. Wetende dat de landelijke verkiezingen in aantocht zijn, is dat geen verrassing. De belangrijkste wijzigingen die met het Belastingplan 2017 zijn doorgevoerd in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) hebben betrekking op het tegengaan van oneigenlijk gebruik van de belastingwet. Naast aanpassingen voor de vrijgestelde beleggingsinstelling (hierna: vbi), kunnen de wijzigingen in het regime voor afgezonderd particulier vermogen (hierna: APV) worden genoemd. Uitsluitend laatstgenoemde wijzigingen komen in deze bijdrage aan de orde.

1. Inleiding

De wijzigingen in het APV-regime hebben betrekking op de zogeheten ‘toerekeningsstop’ van art. 2.14a lid 7 Wet IB 2001. De toerekeningsstop houdt in dat de in een APV afgezonderde vermogensbestanddelen voor toepassing van de Wet IB 2001 – in afwijking van de hoofdregel van art. 2.14a lid 1 Wet IB 2001 – niet worden toegerekend aan de ‘inbrenger’ (of diens erfgenamen), indien het APV wordt betrokken in een reële heffing (globaal gesproken: een belasting van ten minste 10% over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst).

Als onderdeel van het Belastingplan 2017 is de reële heffingstoets vervangen door een materiële ondernemingseis in combinatie met een onderworpenheidseis. Deze aanpassing van de toerekeningsstop gaat vergezeld van een nieuwe bepaling in het overgangsrecht (art. 10a.7 lid 6 Wet IB 2001), waardoor de regeling materieel terugwerkende kracht heeft voor aanmerkelijkbelangaandelen (hierna: ab-aandelen). Uitgaande van het streven van de wetgever om kwalitatief goede belastingwetgeving tot stand te brengen, worden de wijzigingen beoordeeld aan de hand van de eisen voor behoorlijke wetgeving…