Naar de inhoud

Aflossing niet-opeisbare vordering was schenking van fictief vruchtgebruik

Als gevolg van het overlijden van zijn vader heeft kind K wegens onderbedeling een vordering van € 51.320 verkregen op zijn moeder (M). Deze vordering is renteloos en eerst opeisbaar bij het overlijden van M. In 2005 keert M aan K een bedrag uit van € 48.820 ter partiële aflossing van de overbedelingsschuld. Eén maand later overlijdt M. Voor de Rechtbank is in geschil of artikel 12 SW van toepassing is op de partiële aflossing van de schuld.

Vervroegde aflossing van niet-opeisbare vordering kwalificeert hier als een schenking

De Rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 12 SW bepaalt dat al wat 180 dagen vóór het overlijden is geschonken door de erflater, wordt geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen. K bestrijdt niet dat M met de vroegtijdige partiële aflossing van de overbedelingsschuld een schenking heeft gedaan. Nu M deze schenking binnen 180 dagen voorafgaande aan haar overlijden heeft gedaan, is deze schenking fictief belast op grond van artikel 12 SW.

K stelt dat de heffing veel verder gaat dan de wetgever heeft beoogd. De Rechtbank verwerpt dit betoog. Weliswaar zou de successierechtelijke verkrijging lager zijn in het geval dat M niet op haar overbedelingsschuld zou hebben afgelost, maar in casu is er door M vrijwillig en met het oogmerk van schenking voortijdig afstand gedaan van het recht van gebruik van (een deel van) K’s erfdeel. Juist dit heeft de wetgever, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, bedoeld te belasten als een successierechtelijke verkrijging ex artikel 12 SW.

De subsidiaire stelling van K houdt in dat toepassing van artikel 12 SW onredelijk is. Ook dit betoog wordt verworpen…