Naar de inhoud

Beheer en ontruimingsbeding in een hypotheekakte

Artikel 3:267 BW

In bijna elke hypotheekakte staat een beheer- en ontruimingsbeding als bedoeld in art. 3:267 BW, inhoudende, kort gezegd, dat op een bepaald moment de hypotheekhouder (veelal een bank) het onderpand in beheer kan nemen en het pand ontruimd moet worden door de hypotheekgever. Toch is er recentelijk geoordeeld over de vraag hoever dat strekt.
De casus was als volgt: A leent geld van B. Tot zekerheid vestigt A, hypotheekgever, een hypotheek (met bijbehorende pandrechten) ten behoeve van B, hypotheekhouder. Als onderpand geldt de woning van A en een aan A toekomend appartement(srecht) dat bewoond wordt door de moeder van A.
A betaalt niet en B vordert van de rechter hem te machtigen die onderpanden ‘in beheer te nemen en onder zich te nemen als bedoeld in art. 3:267 BW en zoals weergegeven in de hypothecaire akten’. Dit verzoek wordt toegewezen. Vervolgens verzoek B aan A en zijn moeder de panden te ontruimen zodat te zijner tijd de onderpanden in onbewoonde staat kunnen worden geveild.
A en zijn moeder zijn hier tegen en vorderen in kort geding een verbod tot ontruiming. Dit verzoek wordt afgewezen maar in hoger beroep oordeelt het hof anders. Het hof oordeelde: ‘Ingevolge het bepaalde in art. 3:267 BW kan de hypotheekhouder in de hypotheekakte uitdrukkelijk bedingen dat hij bevoegd is het onderpand in beheer te nemen, indien de hypotheekgever in zijn verplichtingen jegens hem in ernstige mate tekort schiet en de voorzieningenrechter van de rechtbank hem machtiging verleent (beheerbeding). Eveneens kan hij in de hypotheekakte uitdrukkelijk bedingen…