A: Inleiding
Dit artikel betreft de implementatie van artikel 12 lid 4 van Richtlijn 2014/24/EU en vormt een nadere uitwerking van het arrest Stadt Hamburg, HvJ EG 9 juni 2009, C-480/06. Aanbestedende diensten kunnen besluiten hun taken van algemeen belang gezamenlijk in een samenwerkingsverband te verrichten zonder dat daarbij sprake is van een bepaalde rechtsvorm. Deze vorm van publiek-publieke samenwerking wordt aangeduid als horizontale samenwerking en als niet-geïnstitutionaliseerde publieke samenwerking. Indien wordt voldaan aan de cumulatieve voorwaarden als genoemd in dit artikel (lid 1), behoeft deel 2 van de Aanbestedingswet 2012 niet toegepast te worden. Eenzelfde regeling is opgenomen voor samenwerking tussen speciale-sectorbedrijven die tevens kwalificeren als aanbestedende dienst (zie overweging 38 en artikel 28 lid 4 van Richtlijn 2014/25/EU en het commentaar bij artikel 3.23c).
C: Kernproblematiek
C.1: Eerste lid sub a
De eerste voorwaarde houdt in dat de overheidsopdracht voorziet in of uitvoering geeft aan samenwerking tussen de deelnemende aanbestedende diensten om te bewerkstelligen dat de openbare diensten die zij moeten uitvoeren, worden verleend met het oog op de verwezenlijking van hun gemeenschappelijke doelstellingen. In het arrest Lecce, HvJ EU 19 december 2012, C-159/11, heeft het Hof van Justitie bepaald dat het moet gaan om dezelfde taken die op de aanbestedende diensten rusten. Voorts heeft het Hof in het Piepenbrock-arrest, HvJ EU 13 juni 2013, C-386/11, bepaald dat er van een openbare dienst geen sprake kan zijn als er louter een gezamenlijk belang van aanbestedende diensten is om een dienst gezamenlijk in te kopen. Het ging in die zaak om een gezamenlijke inkoop van schoonmaakdiensten. Die kwalificeerde het Hof niet als een openbare dienst.
C.1.1: Eerste lid sub b
De tweede voorwaarde is dat de samenwerking uitsluitend moet berusten op overwegingen in verband met het openbaar belang.
C.1.2: Eerste lid sub c
De derde en laatste voorwaarde is dat de deelnemende aanbestedende diensten op de open markt niet meer dan 20% van de onder die samenwerking vallende activiteiten voor hun rekening nemen. Hoe deze voorwaarde te rijmen valt met de voorwaarde dat de samenwerking uitsluitend mag berusten op overwegingen van openbaar belang (lid 1 sub b) maakt de MvT niet duidelijk. Opmerking verdient dat aanbestedende diensten, althans publiekrechtelijke instellingen, voor minder dan de helft kunnen zijn gefinancierd met privaat kapitaal (vgl. overweging 32 van Richtlijn 2014/24/EU) en dat 'open markt' niet een vaststaand begrip vormt.
C.2: Tweede lid
Het percentage als genoemd in lid 1 sub c wordt bepaald overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.24a lid 4 en 5.
D: Jurisprudentie uitgebreid
Bij dit artikel is nog geen belangrijke jurisprudentie aanwezig.
E: Jurisprudentie nieuw
Meest recente jurisprudentie over Aanbestedingswet 2012 artikel 2.24c.
F: Literatuurverwijzing
Bij dit artikel is nog geen belangrijke literatuur aanwezig.