Pandrecht op een tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen recht dat niet aan toonder of order luidt, of op het vruchtgebruik van een zodanig recht kan ook worden gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling daarvan aan die personen, mits dit recht op het tijdstip van de vestiging van het pandrecht reeds bestaat of rechtstreeks zal worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 3 art. 239 (Vermogensrecht)
Commentaar is bijgewerkt tot 04-08-2016 door mr. K.J. Krzeminski
Artikel 239 Tekst van de hele regeling
Het tweede lid van artikel 237 is van overeenkomstige toepassing.
Wanneer de pandgever of de schuldenaar in zijn verplichtingen jegens de pandhouder tekortschiet of hem goede grond geeft te vrezen dat in die verplichtingen zal worden tekortgeschoten, is deze bevoegd van de verpanding mededeling te doen aan de in het eerste lid genoemde personen. Pandhouder en pandgever kunnen overeenkomen dat deze bevoegdheid op een ander tijdstip ingaat.
Artikel 88 geldt slechts voor de pandhouder wiens recht overeenkomstig lid 1 is gevestigd, indien hij te goeder trouw is op het tijdstip van de in lid 3 bedoelde mededeling.
A: Inleiding
In artikel 3:239 BW worden de vereisten van vestiging van een stil pandrecht op vorderingen op naam gegeven. Daarnaast houdt het artikel een bijzondere regeling in voor de bescherming van de pandhouder tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever.
B: Wetstechnische informatie
Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de wetstechnische informatie van de regeling.
C: Kernproblematiek
C.1: Verpanding van vorderingen op naam
Vorderingen op naam (of een vruchtgebruik daarop) kunnen op twee wijzen worden verpand: ‘…