De aandeelhoudersovereenkomst in het licht van art. 2:190 BW
1. Inleiding
Per 1 oktober 2012 kent het Nederlandse BV-recht een nieuw aandelenbegrip. Waar het oude art. 2:190 BW (Oud) bepaalde dat ‘aandelen [...] de gedeelten [zijn], waarin het maatschappelijk kapitaal bij de statuten is verdeeld’, stelt art. 2:190 BW (Nieuw), geïnspireerd door art. 2:200 lid 3 van het Antilliaans Burgerlijk Wetboek (ABW), dat ‘rechten die stemrecht noch aanspraak op de uitkering van winst of reserves omvatten, [...] niet als aandeel [worden] aangemerkt’. Aldus kan de BV zowel ‘winstrechtloze’ als ‘stemrechtloze’ aandelen uitgeven, hetgeen voorheen wegens art. 2:216 lid 8 BW (Oud)2 en art. 2:228 lid 1 BW (Oud), niet was toegestaan. Het is ex art. 2:190 BW (Nieuw) onmogelijk een BV-aandeel uit te geven dat winst- noch stemrecht kent. Aansluitend bij recente interesse voor de aandeelhoudersovereenkomst3 onderzoek ik of zo’n overeenkomst met vennootschappelijke werking art. 2:190 BW (Nieuw) opzij kan zetten, gelet op art. 3:40 BW, in de zin dat indirect alsnog een situatie ontstaat dat aan een aandeel noch stemrecht, noch recht op winst of reserves verbonden zijn. Deze vraag oogt ietwat theoretisch. Ik laat dit punt rusten, maar merk op dat men aldus (in ruil voor additioneel kapitaal) bijvoorbeeld kan beogen een benoemingsrecht (via de BGA-vergadering) toe te kennen, zonder de ordening van de BV verder te beïnvloeden.4