Naar de inhoud

De bijzondere naturalisatieprocedure van artikel 10 van de RWN

Mr. A.J.M. Magram-Tetteroo

Op zich zijn de voorwaarden om het Nederlanderschap te verkrijgen, als men eenmaal legaal in Nederland verblijft, helder: men moet meerderjarig zijn, nog steeds een verblijfsvergunning hebben, een bepaalde termijn in Nederland wonen, ingeburgerd zijn, men mag niet in aanraking zijn geweest met de strafrechter wegens het plegen van een misdrijf en bereid zijn om afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit en een verklaring van verbondenheid af te leggen. Dus als je - kort gezegd - nu maar lang genoeg legaal in Nederland bent, je goed gedraagt en je best doet om in taal en gedrag te integreren in de Nederlandse samenleving, dan komt het Nederlanderschap min of meer vanzelf naar je toe. En als het op een bepaald moment niet lukt, dan lukt het in een later stadium alsnog.

Toch heeft de wetgever het bij de totstandkoming op 1 januari 1985 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) nodig geacht om een bepaling op te nemen voor diegenen die niet aan één of meerdere voorwaarden kunnen voldoen en toch het Nederlanderschap willen/moeten verkrijgen. Deze bepaling is artikel 10 van de RWN. De voordien geldende Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap van 1892 kende een dergelijke bepaling niet. Wel was het voor bepaalde bijzondere personen mogelijk om "om redenen van Staatsbelang" het Nederlanderschap te verkrijgen bij wet.1 Voorbeelden hiervan zijn de verkrijging van het Nederlanderschap bij wet door prins Claus, prins Bernard en prins Hendrik.

In dit artikel zal ik ingaan op de juridische betekenis van artikel 10 RWN zoals die in de uitvoering…