Naar de inhoud

De diensttijdvrijstelling

In de Wet LB 1964 staan sommige zaken vermeld die de werknemer geniet en die ook rechtstreeks uit de dienstbetrekking voortvloeien, maar die toch niet bij het loon van de werknemer horen. De zogenoemde diensttijduitkering (in de praktijk nog vaak als jubileumuitkering aangeduid) is daar een van.

De diensttijdvrijstelling mag worden toegepast op een uitkering of verstrekking die de werkgever aan een werknemer geeft na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 en/of 40 jaar. Dit luistert nogal nauw. In een arrest van 25 juli 1998 oordeelde de Hoge Raad dat een jubileumuitkering bij een diensttijd van 24 jaar, 11 maanden en 30 dagen niet onbelast kon worden verstrekt, omdat de diensttijd van 25 jaar nog niet voltooid was.

Ook het karakter dat de werkgever aan een uitkering meegeeft, is bepalend voor toepassing van de vrijstelling. Zo meende een werknemer dat de diensttijdvrijstelling van toepassing was op een anciënniteitsuitkering ter grootte van een maandsalaris. Hof Den Haag oordeelde op 18 december 2001 dat dit niet het geval was. De werkgever bleek geen diensttijduitkering te hebben willen geven (de werkgever had ook loonheffingen ingehouden op de uitkering), bovendien had de inspecteur aannemelijk gemaakt dat sprake was van een uitkering met een periodiek karakter waardoor het niet ging om een eenmalige uitkering of verstrekking.

Diensttijd

Jaren die meetellen voor de diensttijdvrijstelling zijn de jaren die de werknemer in dienstbetrekking is bij de werkgever. Dit betekent dat de werknemer verplicht is gedurende zekere tijd arbeid te verrichten voor de werkgever, er sprake is van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer en dat de werkgever verplicht is loon te…