De fbi en de EU-moeder-dochterrichtlijn
Wet VPB 1969, Wet DB 1965, Moeder-dochterrichtlijn
De fiscale beleggingsinstelling (fbi) is een Nederlandse regeling om collectief beleggen fiscaal niet te hinderen. Met een zogenoemd nultarief wordt bereikt dat vanuit fiscaal oogpunt geen onderscheid is tussen individuele, rechtstreekse belegging en collectieve, indirecte beleging. Daarentegen is de EU- moeder-dochterrichtlijn een Unierechtelijke regeling. Het is een Europese richtlijn die beoogt grensoverschrijdende activiteiten door vennootschappen in fiscale zin niet te hinderen. De vraag hoe beide regelingen zich tot elkaar verhouden is al langer onderwerp van discussie. In een recente uitspraak van het HvJ EU is daar antwoord op gegeven.
1. De fbi
Een belegger kan rechtstreeks beleggen door bijvoorbeeld zelf vastgoed te kopen en dat te verhuren. Dan is er één niveau van belastingheffing, namelijk dat van de belegger zelf. In het geval waarin een particuliere belegger in vastgoed belegt, is die heffing de inkomstenbelasting. Indien verschillende beleggers samen beleggen dan zal dat doorgaans worden vormgegeven door een entiteit die als schakelfunctie tussen de beleggers en het vastgoed functioneert. De beleggers beleggen bijvoorbeeld in een vennootschap en de vennootschap koopt op haar beurt het vastgoed dat wordt verhuurd. De normale toepassing van het belastingstelsel leidt er dan toe dat er een extra niveau van belastingheffing ontstaat. Niet alleen wordt inkomstenbelasting geheven van de belegger, maar de vennootschap wordt daarnaast ook in de heffing van vennootschapsbelasting betrokken. Dit is economisch dubbele belasting. De(zelfde) beleggingsinkomsten uit het vastgoed worden bij de vennootschap en de beleggers belast. Om collectieve belegging niet te discrimineren kent de Wet VPB 1969 de regeling voor de fbi. Kort gezegd komt het…