Detachering en de ketenbepaling uit de CAR
Wat is de relevantie van een tijdelijke detachering voor de ketenbepaling van artikel 2:4 van de CAR? Kan bijvoorbeeld een aanstelling voor onbepaalde tijd met het inlenende bestuursorgaan ontstaan als een reeks van twee of drie ambtelijke detacheringen bij de inlener de periode van 24 maanden overschrijdt?
Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), geldt dat detacheringen tussen overheden meetellen in de keten van tijdelijke aanstellingen. De CRvB oordeelde al op 17 april 2003 (TAR 2003/123) dat:
“door detachering van een uitlenend bestuursorgaan naar een inlenend bestuursorgaan, de ambtenaar gedurende de detacheringsperiode een tijdelijke ambtelijke rechtsverhouding met de inlener heeft gekregen”.
In de noot bij deze uitspraak is te lezen dat de annotator zich afvraagt wat de positie van de gedetacheerde ambtenaar is:
“Moet de ambtenaar nu ten opzichte van de inlener worden aangemerkt als een ambtenaar die werkzaam is op basis van een tijdelijke aanstelling in de zin van het toepasselijke rechtspositiereglement? Naar mijn mening niet. De IF-verhouding met de inlener kan naar mijn mening het beste worden gekwalificeerd als een tijdelijke, ambtelijke rechtsverhouding met eigen kenmerken.”
In een daarop volgende uitspraak heeft de CRvB (11 november 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR6912) ook in die lijn geoordeeld:
“Gegeven de aard en de inhoud van die opdracht is de Raad van oordeel dat deze, voor wat betreft de toepassing van artikel 2:4, zesde lid, van de CAR/UWO gezien doel en strekking van deze regelgeving, op één lijn gesteld dient te worden met een tijdelijke aanstelling. Gedaagde…