Naar de inhoud

Doorbreking nominaliteit vergoedingsrecht (2008.45.2005)

Echtgenoten waren gehuwd in gemeenschap van goederen. De echtelijke woning is privé-eigendom van de vrouw omdat zij is gebouwd op een perceel grond dat de vrouw onder uitsluitingsclausule had geërfd. De bouwkosten van de woning zijn deels voldaan uit de opbrengst van een eerdere woning die wel in de huwelijksgemeenschap viel.
Op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval oordeelt de Hoge Raad dat een evenredig deel van de overwaarde van de woning (zonder de ondergrond) aan de gemeenschap moet worden vergoed zodat de man ook meedeelt in de waardestijging van de woning.
Volgens annotator geeft deze uitspraak weer een voorbeeld waarin de Hoge Raad afwijkt van het thans nog geldende nominaliteitsbeginsel bij de vergoedingsrechten. In het Kriek-Smit-arrest (Hoge Raad 12 juni 1987, NJ 1988, 150) werd een correctie bij koude uitsluiting al mogelijk geacht in geval van bijzondere omstandigheden. Ook bij ongehuwd samenwoners is door de Hoge Raad al eerder afgeweken van het nominaliteitsbeginsel op basis van de uitleg van de samenlevingsovereenkomst (Hoge Raad 22 september 2006, NJ 2006, 521).
De uitspraak van de Hoge Raad van 15 februari 2008 is volgens annotator wel de eerste uitspraak waarin bij de gemeenschap van goederen zelf van de nominale vergoeding op grond van art. 1:96 lid 2 BW (récompense) is afgeweken op grond van bijzondere omstandigheden. De Hoge Raad verwijst in de uitspraak niet naar het wetsontwerp 28 867 (huwelijksgoederengemeenschap). Het komt annotator derhalve voor dat deze uitspraak gebaseerd is op de redelijkheid en billijkheid in dit bijzondere geval. Zie ook ND 08.41.2007 en NFX 2008-39.

Annotatie van uitspraak Hoge Raad; 15 februari 2008; LJN BC1856; B.E. Reinhartz; JPF; nr. 67; 2008; p. 268 e.v. (MK)

Wetgeving
Jurisprudentie
Officiële publicaties
Europese regelgeving
Soort nieuwsLiteratuur
Publicatiedatum01-05-2009
Nummer2008/0560