Naar de inhoud

Eigen woning bij tijdelijk verblijf elders

In deze bijdrage wordt ingegaan op de zogenoemde uitzendregeling van art. 3.111, lid 6, Wet IB 2001 en met name het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, nr. 13/05641, NTFR 2015/834 , over de gevolgen van tijdelijke verhuur tijdens de uitzendperiode.

1. Inleiding

Voor de situatie dat een belastingplichtige een eigen woning heeft en vervolgens tijdelijk elders verblijft, kan onder bepaalde voorwaarden de eigenwoningregeling toch van toepassing blijven. Dit is geregeld in de zogenoemde uitzendregeling van art. 3.111, lid 6, Wet IB 2001. Zo kan bijvoorbeeld bij een tijdelijke uitzending naar het buitenland onder omstandigheden de hypotheekrenteaftrek doorlopen. Daarbij moet dan wel een hoger forfait dan het standaard2 eigenwoningforfait in aanmerking worden genomen. Op basis van art. 3.112, lid 5, Wet IB 2001 worden de voordelen uit eigen woning namelijk gesteld op 1,25% van de eigenwoningwaarde. Bij een eigenwoningwaarde van meer dan € 1.050.000 worden de voordelen gesteld op € 13.125 vermeerderd met 2,15% van de eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.050.000.

De faciliteit geldt alleen voor een woning die de belastingplichtige gedurende ten minste een jaar als eigen woning als hoofdverblijf3 ter beschikking heeft gestaan. Tevens moet de woning ‘sindsdien tijdelijk als hoofdverblijf niet anders dan tijdelijk ter beschikking’ staan. Daarbij geldt de faciliteit op verzoek indien gedurende die periode de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld en de belastingplichtige tezamen met zijn partner niet met betrekking tot een andere woning belastbare inkomsten uit…