Het strafgat tussen doodslag en moord
Het verschil in tijdelijke strafmaxima tussen doodslag en moord is vijftien jaar. Dat leidde tot 2012 in de praktijk nauwelijks tot problemen door het relatieve gemak waarmee feitenrechters met goedkeuring van de Hoge Raad levensberovingen als moord kwalificeerden. Sinds de Hoge Raad in het arrest van 28 februari 2012 de lat voor de bewezenverklaring van de voorbedachte raad aanzienlijk heeft verhoogd, is dat anders. Het gevolg is dat de maximale straf voor doodslag begint te knellen, (voorzichtig) ook in de rechtspraktijk. Tijd om het strafmaximum voor doodslag te herijken.
1 Inleiding
Eind jaren negentig acht minister van Justitie Korthals Altes de tijd rijp voor herijking van een aantal strafmaxima in het Wetboek van Strafrecht. Hij dient daartoe een wetsvoorstel in bij het parlement. De reden voor de herijking is een motie van de Kamerleden Dittrich en Kalsbeek-Jasperse uit 1997 en het naar aanleiding van die motie uitgevoerde onderzoek naar de wettelijke strafmaxima door onderzoekers van de toenmalige Katholieke Universiteit Brabant (KUB). De motie, die unaniem door de Kamer is aangenomen, stelt dat een aantal historisch bepaalde strafmaxima niet meer voldoende tot uitdrukking brengt in welke mate het strafbare feit maatschappelijk onaanvaardbaar wordt geacht.
Op basis van het inventariserend onderzoek van de KUB dat op de motie volgt, stelt de minister in de memorie van toelichting1 vast dat een grootscheepse integrale herziening van de wettelijke strafmaxima niet in de rede ligt:
‘De wettelijke strafmaxima worden in de praktijk van de Nederlandse strafrechtspleging ook niet als knellend ervaren; de maximale straf voor een bepaald delict wordt zelden opgelegd.’
In de sfeer van de geweldsdelicten is de enige voorgestelde herijking zelfs een zeer beperkte. …