Naar de inhoud

Het toestemmingsvereiste bij erfpachtverhoudingen

1. Inleiding

Erfpachtrechten zijn gebruiksrechten op grond van een ander die doorgaans voor een zeer lange duur of voor onbepaalde tijd worden gevestigd. Omdat niet iedereen zijn hele leven op dezelfde plaats blijft wonen of werken komt het regelmatig voor dat een erfpachter zijn recht gedurende de looptijd overdraagt aan een volgende erfpachter. De erfpachter is in beginsel bevoegd zijn recht over te dragen omdat beperkte rechten overdraagbaar zijn tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet (art. 3:83 lid 1 BW). Deze bevoegdheid kan bij de vestiging van het recht worden beperkt door in de vestigingsakte te bepalen dat de erfpacht niet zonder toestemming van de eigenaar kan worden overgedragen (art. 5:91 lid 1).2 Voorafgaande toestemming van de grondeigenaar kan eveneens worden bedongen in het geval de erfpachter zijn recht wil splitsen door een deel ervan over te dragen (art. 5:91 lid 2) en bij overdracht van een appartementsrecht dat is ontstaan na splitsing van een erfpachtrecht in appartementsrechten (art. 5:106 lid 7 j° art. 5:91 lid 3).3 Indien in de vestigingsakte toestemming is bedongen, de erfpachter zijn recht wil overdragen of splitsen en de grondeigenaar zijn toestemming zonder redelijke gronden weigert of zich niet verklaart, kan zijn toestemming op verzoek van degene die haar behoeft worden vervangen door een machtiging van de kantonrechter van het arrondissement waarin de zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen (art. 5:91 lid 4). De uitvoering van het toestemmingsvereiste is daarmee onderworpen aan een redelijkheidstoetsing.

Het toestemmingsvereiste beperkt de beschikkingsmacht van de erfpachter over…