Hoge Raad 19-10-2001 (PTT/Baas), JAR 2001, 218, RvdW 2001, 158, JOL 2001, 549, NJ 2001, 663
Bedrijfsongeval.
Zie voor de complete uitspraak JAR 2001, 218.
Een postbesteller in dienst van PTT Post raakt gedurende zijn werkzaamheden ernstig gewond bij een verkeersongeval. Nadat hij zijn dienstauto in de berm heeft geparkeerd, is hij uitgestapt en naar de achterzijde van de auto gelopen. Bij opening van de achterdeur waaide een envelop uit de laadruimte van de auto de weg op, die de postbesteller in een impuls achterna schoot. Direct daarna werd hij aangereden door een hem, gezien de rijrichting van de dienstauto, tegemoetkomende auto. In deze procedure vordert de postbesteller van zijn werkgever schadevergoeding op grond van art. 7:658 BW. In hoger beroep wijst de rechtbank deze vordering toe. Het cassatiemiddel stelt onder meer aan de orde dat de rechtbank in haar oordeel had moeten betrekken de kwestie of enige veiligheidsinstructie het ongeval had kunnen voorkomen, zeker nu PTT Post heeft aangevoerd dat geen enkele instructie of maatregel een dergelijk ongeval had kunnen voorkomen. De Hoge Raad overweegt in dat verband het volgende. Bij de beoordeling van deze klacht moet het volgende worden vooropgesteld. De rechtbank heeft, in cassatie onbestreden, vastgesteld dat de werknemer tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden in een impuls, ingegeven door het feit dat een poststuk uit de aan de achterzijde geopende laadruimte van de bestelauto de weg op waaide, de rijbaan op is geschoten. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het in dit geding gaat om de vraag of PTT Post in redelijkheid door middel van veiligheidsmaatregelen of -instructies de kans op dat wegwaaien van post had kunnen en moeten voorkomen, althans verkleinen, en dus - anders dan het onderdeel tot uitgangspunt lijkt te nemen - niet om de vraag of PTT Post in redelijkheid door maatregelen of instructies had kunnen en moeten voorkomen dat postbestellers bij een verkeersongeval betrokken raken doordat zij zonder aanleiding en zonder op te letten vanachter hun bestelauto de weg oplopen. Anders dan het volgende onderdeel veronderstelt, is de rechtbank niet uitgegaan van enige rechtsopvatting omtrent art. 7:658 BW die erop neerkomt dat de werkgever die niet voor veiligheidsinstructies of -maatregelen heeft gezorgd die een concreet ongeluk als het onderhavige hebben voorkomen, reeds daarom in de naleving van zijn veiligheidsverplichtingen tekortschiet. Blijkens het bestreden vonnis is de rechtbank immers - met juistheid - uitgegaan van de opvatting dat art. 7:658 BW ertoe strekt te bewerkstelligen dat de werknemer tegen het oplopen van schade als in deze bepaling bedoeld, wordt beschermd voor zover als redelijkerwijs in verband met de aard van de arbeid gevorderd kan worden (vgl. onder meer HR 24-06-1994, Hollander/Wolfard & Wessels, RvdW 1994, 142, JAR 1994, 153, NJ 1995, 137, Rechtspraakoverzicht Arbeidsrecht…