Naar de inhoud

Huwelijksgemeenschap als verhaalsobject, buiten en tijdens faillissement

Het relatievermogensrecht maakt op het gebied van verhaal en insolventie momenteel belangrijke ontwikkelingen door, zowel op het gebied van wetgeving als op het gebied van de rechtspraak.

Onlangs is het wetsvoorstel Beperking wettelijke gemeenschap van goederen aangenomen,1 dat per 1 januari 2018 in werking treedt.2 Naast de afbakening van de goederen en schulden die onderdeel uitmaken van de huwelijksgemeenschap (het nieuwe art. 1:94 BW) vormt met name het nieuwe art. 1:96 lid 3 BW een belangrijke wijziging ten opzichte van het huidige recht.3 Op grond van die bepaling is het verhaal op de goederen van de gemeenschap voor een privéschuld van een echtgenoot beperkt tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen goed. De andere helft komt de andere echtgenoot toe en valt voortaan buiten de gemeenschap. Indien een schuldeiser verhaal zoekt op een goed van de gemeenschap ter zake van een dergelijke privéschuld, is de andere echtgenoot bevoegd het goed waarop de schuldeiser verhaal zoekt over te nemen tegen betaling van de helft van de waarde van dat goed uit zijn eigen vermogen, waardoor dit goed vanaf het tijdstip van de overneming een eigen goed van deze echtgenoot is dat niet (meer) in de gemeenschap valt. Uit de toelichting van de wetgever was lange tijd niet duidelijk wat de status was van deze bepaling in het faillissement van een der echtgenoten.4 Gold deze bepaling niet in faillissement, dan zouden schuldeisers beter uit zijn met het faillissement van de schuldenaar (de echtgenoot) dan zonder faillissement en zouden zij op grond daarvan diens faillissement aanvragen. Door schrijvers en in de Tweede Kamer is hiervoor aandacht gevraagd…