Naar de inhoud

Kroniek algemene beginselen van behoorlijk bestuur

Hoewel rechtspraak niet altijd een fiscale aardverschuiving oplevert, is het nuttig om te bezien of recent verschenen jurisprudentie in de lijn ligt met eerdere jurisprudentie of dat toch sprake is van een zekere ‘ontwikkeling’. Deze kroniek geeft aan de hand van een selectie uit recente rechtspraak een overzicht van de stand van zaken op het terrein van de algemene beginselen over de periode 1 oktober 2015 tot en met 30 september 2016.

Vertrouwensbeginsel

Inleiding

In sommige situaties dient het zogenoemde legaliteitsbeginsel te wijken voor het beginsel dat de inspecteur overeenkomstig het bij de belanghebbende gewekte vertrouwen moet handelen: het zogenoemde vertrouwensbeginsel. Ook als dit tot een contra legem-toepassing van het recht leidt. Hieruit volgt dat het vertrouwensbeginsel altijd een rechtstoepassing bevat die gunstiger is dan de wet voorschrijft. Immers, is zij ongunstiger, dan heeft de belanghebbende recht op de in dat geval voor hem gunstigere strikte wetstoepassing. Het opgewekte vertrouwen vindt zijn oorzaak steeds in een handelen (nalaten daaronder begrepen) van de inspecteur. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel dient de uitlating in beginsel te zijn gedaan door de bevoegde inspecteur. In de jurisprudentie zijn echter afwijkingen op deze hoofdregel te vinden. Wanneer sprake is van eenzelfde feitencomplex is de OB-inspecteur gebonden aan een standpunt van de Vpb-inspecteur, wanneer de betreffende belastingplichtige erop mocht vertrouwen dat overleg en afstemming tussen de inspecteurs zou plaatsvinden.1 Onder omstandigheden kunnen ook uitlatingen van bestuursorganen die geen taak hebben bij de heffing van belasting vertrouwen wekken bij een belastingplichtige waaraan de inspecteur vervolgens is gebonden. Voorwaarde is dan echter wel dat het andere bestuursorgaan een taak heeft bij de handhaving en/…