Naar de inhoud

Over verjaring, non-usus en verleggingsrechten van erfdienstbaarheden (2009.15.2008)

Besproken wordt de mogelijkheid van het dienende erf om een ander gedeelte van het erf aan te wijzen dan het deel waarop de erfdienstbaarheid volgens de akte moet worden uitgeoefend. Dit recht heeft de eigenaar van het dienend erf op grond van art. 5:73 lid 2 BW, mits de verplaatsing zonder vermindering van het genot voor de eigenaar van het heersend erf mogelijk is. Het gaat hier niet om een afweging van de belangen van de gerechtigden tot heersend en dienend erf. De belangen van de eigenaar van het heersend erf staan centraal en verdienen bescherming.
Ook aan de orde komt de vraag of het gedurende lange tijd niet gebruiken van het recht van weg (non-usus) leidt tot teniet gaan van het recht; volgens het huidige recht bestaat deze figuur niet meer. Wel kan een erfdienstbaarheid teniet gaan door verjaring van de rechtsvordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand die uitoefening van de erfdienstbaarheid onmogelijk maakt.
Een derde optie die de gerechtigden tot het dienend erf hebben, is het aan de rechter verzoeken om wijziging of opheffing van de erfdienstbaarheid (art. 5:78 en 79 BW).
Er zijn dus verschillende mogelijkheden voor de gerechtigde tot het dienend erf om wijziging van de erfdienstbaarheid te bewerkstelligen; het tenietgaan door het enkele non-usus is in het huidige recht niet meer aan de orde.

N.C. Oostrom-Streep

WPNR 2009/6794, p.313 (KdL)

Wetgeving
Jurisprudentie
Officiële publicaties
Europese regelgeving
Soort nieuwsLiteratuur
Publicatiedatum28-05-2009
Nummer2009/0191