Naar de inhoud

Overdrachtsbelasting: recht van gebruik en van bewoning met kettingbeding

Ouders dragen hun woning over aan de dochter, onder voorbehoud van de persoonlijke rechten van gebruik en bewoning van een gedeelte van de woning. In de akte is een kettingbeding opgenomen.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat voor de heffing van overdrachtsbelasting moet worden uitgegaan van de waarde in het economische verkeer van de woning in onbewoonde staat, omdat de persoonlijke rechten slechts betrekking hebben op een gedeelte van de woning en omdat de boetebepaling bij het kettingbeding enkel betrekking heeft op het niet aan en door een opvolgende eigenaar opleggen van het kettingbeding en de bepalingen betreffende de persoonlijke rechten. Het kettingbeding heeft in combinatie met het boetebeding niet tot resultaat dat er sprake is van een toestand die in feitelijk en maatschappelijk opzicht overeenkomt met de vestiging van een beperkt zakelijk recht.

Het Hof deelt dit standpunt niet. De regel zoals die onder meer is neergelegd in de arresten van de Hoge Raad van 3 februari 1982, BNB 1982/100 en 26 mei 1993, BNB 1993/232 is niet beperkt tot verkoopregulerende bedingen en geldt mede voor het onderhavige kettingbeding, dat een persoonlijke verplichting inhoudt die slechts betrekking heeft op een gedeelte van een onroerende zaak; de regel is niet beperkt tot kettingbedingen welke door een boeteclausule zijn versterkt.

De heer De Beer van het notariskantoor Van Lieshout en Van Nunen uit Veghel zond ons deze uitspraak toe, waarvoor dank.

Hof Den Bosch; 17 juni 1994; nr 92/3716

M. Peels

HR; 3 februari 1982;

HR; 26 mei 1993