Sign. - Bestuursautonomie in een (gezamenlijke) dochter-B.V.: een novum in concernverhoudingen? (TvOB 2015, nr. 1, p. 2, prof. mr. M.J.G.C. Raaijmakers)
De schrijver behandelt de betekenis voor concern- en andere persoonsgebonden bv’s van het nieuwe art. 2:239 BW, met name de uitleg die de Hoge Raad geeft aan het zelfstandige belang van een (persoonsgebonden) bv en de autonomie van haar bestuur. Hij geeft eerst een korte schets van de hoofdlijnen en uitgangspunten van het Nederlandse concernrecht en kijkt kort naar de (beperkte) betekenis van het Duitse AG-Konzernrecht en de initiatieven van de EU op het gebied van het concernrecht. Daarna bespreekt hij de basisregels van het Nederlandse concernrecht en gaat hij in op de ontwikkeling naar verdere verzelfstandiging van het vennootschappelijk belang en de positie van het bestuur, ook in een flex-bv-dochter. Vervolgens bespreekt hij de problemen die daardoor worden veroorzaakt, onder meer aan de hand van de Cancun-beschikking (HR 4 april 2014, «JOR» 2014/290), waarvan de implicaties naar zijn oordeel niet in overeenstemming zijn met de kern van het Nederlandse concernrecht. De schrijver bepleit een herbezinning op het nieuwe art. 2:239 lid 4 en 5 BW.