Successiewet 1956 vanaf 2010 Art. 11
In art. 11, lid 2 wordt bij wijze van fictie de verkrijging van een goed van erflater bij overlijden ten gevolge van een overeenkomst onder omstandigheden getransformeerd in een verkrijging krachtens erfrecht. Zonder deze fictie zou de heffing van erfbelasting eenvoudig zijn te ontgaan. Verkrijgingen op grond van verblijvingsbedingen, toedelingsbedingen, overnemingsbedingen, alsmede de koop met tot overlijden uitgestelde levering, kunnen immers civielrechtelijk niet als een verkrijging krachtens erfrecht worden aangemerkt.
Deze benadering geldt niet alleen voor verkrijgingen bij overlijden, maar strekt zich ook uit tot verkrijgingen bij leven ten gevolge van een vennootschapsovereenkomst. De verkregen goederen worden op grond van art. 11, lid 1 geacht krachtens schenking verkregen te zijn.
De ficties zijn zowel van toepassing bij de verkrijging van gemeenschappelijk vermogen als bij de verkrijging van niet-gemeenschappelijk vermogen. De waarde van de daadwerkelijke opoffering kan worden afgetrokken. Alleen de nettoverkrijging wordt belast.
De ficties van art. 11, lid 1 en 2 zijn alleen van toepassing als de verkrijger tot een bepaalde 'familieclub' van erflater behoort.
De schuldigerkenning en/of kwijtschelding onder voorwaarde van overleving worden door art. 11, lid 3 als fictieve verkrijging in de heffing van erfbelasting betrokken. Vóór 1 januari 2010 was deze fictiebepaling opgenomen in het toenmalige art. 9.
Art. 11, lid 4 regelt dat bepaalde verkrijgingen krachtens huwelijksvoorwaarden, waarbij een vermogensverschuiving ten gunste van de langstlevende echtgenoot plaatsvindt, als fictief legaat in de heffing van erfbelasting worden betrokken. Vóór 1 januari 2010 was deze fictiebepaling opgenomen in het toenmalige art. 7 en kon sprake zijn van samenloop met het toenmalige art. 9…