Wanbeheer in een 'eenvoudige' stichting; de reikwijdte van artikel 2:298 BW
Samenvatting
De stichting kent in zijn grondvorm alleen een bestuur. Er ontbreekt een orgaan dat het bestuur kan controleren, zoals bij de vereniging de algemene vergadering. Alleen de wet voorziet in een controlemechanisme. Het openbaar ministerie kan inlichtingen inwinnen over het financieel beheer, een bestuurder kan wegens wanbeheer door de rechtbank naar huis worden gestuurd. Dit laatste is mogelijk op verzoek van het openbaar ministerie en van iedere belanghebbende. Zie de artikelen 2:297 en 298 BW, bepalingen die vrijwel geheel ontleend aan de Wet op stichtingen van 1956.
Vraag is wat in deze tijd onder ‘wanbeheer’ mag worden verstaan en wie aan de regeling een recht kan ontlenen.
Tekst
Inleiding
Een bestuurder kan door de rechtbank wegens wanbeheer naar huis worden gezonden. Het is een mogelijkheid waarvan slechts sporadisch gebruik is gemaakt. In zijn beschikking inzake de ‘Stichting vorming werkende jongeren uit Ede en omstreken’ uit 1975 (HR 3 januari 1975, NJ 1975, 222 met nt. GJS), nog gewezen onder de oude Wet op stichtingen, besliste de Hoge Raad dat het begrip ‘wanbeheer’ hier strikt moet worden uitgelegd. Het gaat niet om bestuurlijk wanbeleid in het algemeen. Het begrip ziet slechts tekortkomingen ten aanzien van het beheer over het vermogen van de stichting of van de zorg voor haar inkomsten. Kortom, het begrip ‘wanbeheer’ ziet voor de Hoge Raad anno 1975 slechts op het financieel beheer.
Dit oordeel is algemeen kritisch ontvangen. Een reeks van schrijvers stelt dat ‘wanbeheer’ in het kader van een rechterlijk optreden tegen stichtingsbestuurders opgevat zou moeten worden als ‘wanbestuur’.
Men meent dat…